In 1683 vindt in het Paleis op de Dam een bijzondere bijeenkomst plaats. Bijna tweehonderd ex-slaven zijn daar bij elkaar om de burgemeesters van Amsterdam te bedanken voor hun herkregen vrijheid. In tegenstelling tot wat je zou verwachten zijn deze voormalige slaven blanke, christelijke Amsterdammers. Zij hebben jarenlang vastgezeten in het Ottomaanse Rijk. Het Amsterdamse stadsbestuur heeft ze met veel moeite vrij gekregen. Dit is tot in de 19e eeuw een veelvoorkomend verschijnsel.
Van 1500 tot 1800 maken Noord-Afrikaanse piraten -‘Turkse rovers’ genoemd- de Europese wateren onveilig. Ze vallen schepen aan, nemen de bemanning gevangen en verkopen de buitgemaakte mannen, vrouwen en kinderen als slaven. De Barbarijse zeerovers -het woord Barbarije is afgeleid van het woord ‘barbaar’- vallen niet alleen schepen aan op open zee, maar komen in sommige gevallen ook aan land om te roven en plunderen. Van het Ierse kustplaatsje Baltimore wordt in 1631 vrijwel de gehele bevolking gevangen genomen en verkocht op Algerijnse slavenmarkten. In totaal worden er waarschijnlijk tussen de 1 en 2 miljoen Europese slaven door de Noord-Afrikanen verhandeld. Daar zitten tienduizenden Hollanders tussen.

De slaven komen terecht in alle delen van het Ottomaanse rijk. De mannen worden vaak gecastreerd -verdoving bestaat nog niet- zodat ze geen nageslacht kunnen produceren. Degenen die geluk hebben komen in mijnen, plantages of harems terecht. De pechvogels worden galeislaaf. En dit komt precies overeen met hoe wij galeislaven uit de films kennen: zweepslagen, met ijzeren kettingen aan roeispanen vastgeketend en roeien tot je erbij neervalt.
Hollandse slaven
Een verschil met de veel bekendere Trans-Atlantische slavernij is dat voor de Europese slaven losgeld kan worden betaald. De slaven zijn dus eigenlijk gijzelaars die gedurende hun ontvoering flink aan het werk gezet worden. Het gemiddelde losgeld per slaaf bedraagt zo’n 1000 gulden, omgerekend rond de 100.000 euro. Amsterdamse gezinnen die hun hele hebben en houden moeten verkopen om losgeld voor een gevangen vader/echtgenoot bij elkaar te krijgen zijn hier een veelvoorkomend verschijnsel. De straten wemelen van de collectanten die zich inzetten om ‘christenslaven’ vrij te kopen. Regelmatig wordt hiermee gesjoemeld. In 1740 worden twee oplichters opgepakt die nepcollectes houden ‘ten bate van Christenslaven in Turkije’ en het geld in eigen zak steken. De twee hebben veel geld verdiend, want de schrik voor de Ottomaanse slavernij zit er in Amsterdam goed in. Van de opbrengst genieten zit er voor de mannen niet in, want ze worden opgepakt en komen in ‘de boeien’ van het Paleis op de Dam terecht. In de martelkamer worden ze onderworpen aan een ‘scherp examen’. We weten dit, omdat hun persoonlijke eigendommen in 1938 zijn gevonden in een verborgen kastje bij die martelkamer. Deze eigendommen werden vorig jaar in de zomertentoonstelling in het Paleis tentoongesteld.

Michiel de Ruyter
Bij de collectes waar niet mee gesjoemeld wordt komt het geld uiteindelijk via bemiddelaars bij de Ottomaanse slavenhouders terecht. Michiel de Ruyter vaart hoogstpersoonlijk als bemiddelaar een aantal malen naar Noord-Afrika om daar met ingezameld losgeld Hollanders vrij te kopen. Dit loopt niet altijd goed af. Er woeden regelmatige hevige oorlogen tussen Noord-Afrika en Holland, gevolgd door wankele vredesverdragen. Tussendoor probeert men de sultans zoet te houden met kostbaarheden en wapentuig. Dat laatste klinkt niet handig en dat blijkt ook zo te zijn: regelmatig breken er oorlogen uit waarbij de Hollandse vloot beschoten wordt met haar eigen cadeau gegeven wapens.

In de periode dat vele landgenoten in Ottomaanse slavernij terecht kwamen, verdiende Holland zelf ook flink aan de slavenhandel. In totaal verhandelde onze Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden tussen de 550.000 en 850.000 slaven. Duizenden kwamen terecht op plantages in de koloniën Zuid – Afrika, Nederlands – Indië en de Caribische eilanden. In Nederland zelf was het houden van slaven verboden. In 1863 werd in Nederland de slavernij officieel afgeschaft, in het Midden-Oosten duurde dit nog tot ver in de 20e eeuw.
Amsterdamse slavin van de sultan
Eén van de weinige Hollandse ooggetuigenverklaringen van het Turkse slavenbestaan komt van de Schiedammer Cornelis Stout. Hij is in 1678 met zijn vrouw en twee kinderen op weg naar Suriname voor een nieuw bestaan. Onderweg wordt hun schip overvallen door Barbarijse piraten en het hele gezin Stout gevangen genomen. Ze worden op de slavenmarkt van Algiers verkocht en komen daar in het grote huishouden van één van de zeerovers terecht. Ze worden slecht behandeld. Mishandelingen zijn aan de orde van de dag. Gelukkig worden ze na anderhalf jaar vrij gekocht en keert het hele gezin terug naar Holland. Het verhaal van Cornelis is typerend voor de tienduizenden Hollanders die als slaaf in het Ottomaanse rijk terecht komen. Alhoewel velen dus ook kinderloos sterven aan ontbering en mishandeling. Een enkeling bekeert zich tot de Islam en verkiest het Ottomaanse slavenbestaan boven terugkeer naar Holland.

Vijftig jaar later komt ook de Amsterdamse Maria ter Meetelen in Noord-Afrikaanse slavernij terecht. Ze wordt in 1731 gevangen genomen terwijl ze met haar man per schip vanaf Spanje op weg terug is naar Holland. In de Marokkaanse stad Meknès komt ze als slavin terecht aan het hof van de sultan. De sultan is er één van de ergste soort: hij vermoordt twee van zijn vrouwen en vermaakt zich door slavinnen te laten vechten met wilde zwijnen. Maria beschrijft hoe bij dwangarbeid aan het paleis tientallen Nederlanders bezwijken aan honger en mishandeling. Er heerst regelmatig hongersnood waardoor kannibalisme aan de orde van de dag is en de straten vol liggen met lijken. Uiteindelijk wordt Maria vrijgekocht en keert ze 12 jaar later terug in Holland. Daar legt ze haar belevenissen vast in een boek dat vijf jaar later wordt uitgegeven. Het is één van de vele boeken die in de 17e en 18e eeuw over de Barbarijse slavenhandel in Holland verschijnen.

Pas in het begin van de 19e eeuw komt er na ruim drie eeuwen een einde aan de Barbarijse slavenhandel. Behalve de exacte aantallen die bekend zijn van 1675-1680 (28 gekaapte Hollandse schepen inclusief 300 man/vrouw bemanning) is bekend dat er tussen 1714-1720 40 schepen met 909 opvarenden werden gekaapt en dat er in 1620 in één jaar zelfs 76 Hollandse koopvaardijschepen inclusief bemanning werden gekaapt. Met een gemiddelde van 7 gekaapte schepen per jaar met gemiddeld 25 opvarenden per schip tussen 1500 en 1800 jaar moeten minstens 45.000 Hollanders ooit in Ottomaanse slavernij hebben gezeten. Behalve de getuigenissen van Cornelis Stout en Maria ter Meetelen is er nauwelijks iets van hun bekend. Doordat veel slaven met losgeld vrijgekocht werden en dus tijdelijk in gevangenschap verbleven, zijn er geen nazaten van Hollandse slaven in het voormalig Ottomaanse rijk te vinden. Ook daar is tegenwoordig dan ook weinig dat nog herinnert aan deze periode.
Jammer dat niet veel meer mensen dit weten. Het zou ook op school geleerd moeten worden.