
‘De klieren in de hals waren pijnlijk als men ze aanraakte en het leek, of hij zijn hoofd zover mogelijk van zijn lichaam af probeerde te houden. Brokstukken van woorden kwamen uit diens mond vol schimmelbeslag zetten. Met groenige tint, verdroogde lippen en gezwollen oogleden, onregelmatig ademend, de ledematen van het lichaam afgespreid door de gezwellen, lag hij zo diep weg in zijn bed alsof hij het wel over zich heen had willen trekken, alsof iets uit het binnenste der aarde hem onophoudelijk riep, hij stikte onder een onzichtbare last.’ (De Pest, Albert Camus)
Er zijn veel akelige manieren om aan je eind te komen, maar de builenpest is wel een héél sadistische uitvinding van de natuur: het lichaam raakt bedekt door pijnlijke tumoren zo groot als eieren en de zieke raakt door hoge koorts in een soort delirium waarbij deze permanent moet overgeven tot hij bloed opgeeft en sterft. Tussen 1300 en 1700 stierven ongeveer 25 miljoen Europeanen op deze manier. In Amsterdam enkele tienduizenden, in het Pesthuis nabij de Overtoom.
In Amsterdam werden pestlijders ‘verpleegd’ in de zogenaamde pesthuizen. Eén van deze pesthuizen was vanaf 1634 gevestigd op het tegenwoordige WG-terein, ongeveer op de plek van het huidige Huygenscollege. Dit toenmalig verlaten terrein bevond zich buiten de stadspoorten en was als een soort eilandje omgeven door water. Men had geen flauw idee wat de pest veroorzaakte, maar wist snel dat er iets besmettelijks was waar men zo ver mogelijk vandaan moest blijven. De arme pestlijders werden per boot via de pestsloot (de huidige Bosboom Toussaintstraat) vervoerd naar dit pesthuis. Van verplegen was vervolgens weinig sprake, aangezien de pest in een tijdsbestek van een week na besmetting leidde tot eerder beschreven gruwelijk einde. Behalve pestlijders werden er ook lepralijders en psychisch gestoorden opgesloten in het pesthuis, niet iedereen was dus slechts een kort verblijf aan dit helse oord gegund.

Het pesthuis zag er aan de buitenkant bedrieglijk gerieflijk uit, als een groot vierkant klooster, omgeven door een gracht en met een ruime binnenplaats. Maar binnenin moet het een waar inferno van kermende stervenden en rondrennende gekken zijn geweest. Aan de Westkant van het pesthuis was een kerkhof waar de overleden pestlijders ‘vrij slordig’ werden begraven. Aan de aantallen slachtoffers die de pest gedurende de jaren 1636 – 17193 slachtoffers- 1655 -16727 slachtoffers en 1664 24148 doden- eiste kan men zich afvragen of dit kerkhof voldoende ruimte bood. Het stilstaande grachtenwater rondom het pesthuis dat als riool werd gebruikt tezamen met het slordige kerkhof zorgde voor een permanente weerzinwekkende stank.
Over de Latjesbrug
Bij de toenmalig ongedempte Overtoom was ter hoogte van de tweede Constantijn Huygensstraat de brug naar het pesthuis die de pestbrug of latjesbrug genoemd werd. Aangezien er ook psychisch gestoorden in het pesthuis werden opgeborgen werd ‘jij moet over de latjesbrug’ een gevleugelde uitdrukking om aan te geven hoe je over iemands denkvermogen dacht.
Bekende pestslachtoffers
Rembrandts maîtresse Hendrickje Stoffels stierf aan de pest in 1663. Ook zijn zoon Titus stierf 5 jaar later aan de ziekte.
In 1732 verwoestte een nachtelijke brand het oude pesthuis. Over aantallen slachtoffers is weinig bekend maar het is niet moeilijk voor te stellen dat menig lijdensweg door deze brand werd verkort. Na de brand werd het pesthuis op dezelfde plek herbouwd, vrijwel identiek aan het vorige.


Uiteindelijk werd de pest bedwongen en het pesthuis voornamelijk gebruikt als tehuis voor geestelijk gestoorden. De omstandigheden waren zelfs voor die tijd erbarmelijk. In kleine hokken werden de patiënten opgesloten, en er was slechts een handjevol artsen dat zich over hen bekommerde. Diefstal, drank- en drugsmisbruik waren aan de orde van de dag –het personeel stal eten en medicijnen bestemd voor de patiënten- tot men inzag dat dit zo niet langer kon. Besloten werd een compleet nieuw Buitengasthuis te bouwen in de nabijheid van het oude Pesthuis, en op 28 mei 1891 legde de 10-jarige koningin Wilhelmina de eerste steen van wat het Wilhelmina Gasthuis zou worden. In 1893 was de bouw voltooid en werden de laatste patiënten van het oude Buitengasthuis naar het nieuwe verplaatst, waarna het oude gebouw pas rond 1937 –na eerst nog een aantal jaren als tehuis voor daklozen in gebruik te zijn geweest – werd gesloopt.
(Foto’s: Stadsarchief e.a.)
Waren er wel mensen te vinden die in het pesthuis wilde werken? Ik kan me niet voorstellen dat iemand dat vrijwillig zou doen. Of zouden er mensen worden aangesteld? Misschien als straf? Ze konden de zieken toch niet aan hun lot overlaren? Moesten toch eten en drinken krijgen in ieder geval. En wie haalde de lijken weg? Brrr… wat een nare klus. Maar iemand moet het doen.
Wat hielp was, dat men zich destijds niet bewust was van al dat smerige besmettings gevaar … Godsamme! Je moet er helemaal niet niet aan denken … Personeel werd ook ziek natuurlijk . . . , schoonmaak personeel was te duur . . . , enz. + ect. . . . Ik weet het ook allemaal niet: Ver voor mijn tijd! Niet te behappen . . .
Wel natuurlijk, als je niet zo geweldig in je velletje voelt zitten, zeg maar . . . Zo van: Zeik niet of ik trap je het pesthuis in, dan heb je pas wat te zeiken! Toch . . . Amsterdam, 17-11-2020 * http://www.friedabblog.wordpress.com *
Hallo,
Mooi stuk. En interessant. Echter de ets van het pesthuis is die van het Pesthuis wat in Amsterdam gevestigd is geweest. De ets bovenaan is een ets van het Pesthuis van Delft. Gemaakt door (waarschijnlijk) Coenraat Decker.
Zie o.a. de volgende bron: https://www.rijksmuseum.nl/nl/collectie/RP-P-AO-11-30
Vriendelijke groet,
Carina
Excuus, fout in bovenstaande tekst: het moet zijn “de ets (…) is ‘niet’ die van het Pesthuis wat in Amsterdam gevestigd is geweest.”
Vriendelijke groet,
Carina